De Belichtingsdriehoek Uitgelegd: Diafragma, Sluitertijd en ISO Beheersen

We zijn lekker bezig met het bekijken van de diverse stappen binnen de fotografie. Na de ISO, die ik in eerdere blogs heb beschreven, gaan ik nu een poging doen om de andere twee kanten van de belichtingsdriehoek beschrijven: het diafragma en de sluitertijd.

Het Diafragma (Aperture)

Laten we beginnen om te kijken naar het diafragma. Dit is een opening in je lens die groter of kleiner kan worden, vergelijkbaar met de pupil in je oog. Bij weinig licht wordt je pupil groter om meer licht binnen te laten, bij veel licht wordt hij kleiner.

Hoe wordt het aangegeven?

Met een zogenoemd f-getal, bijvoorbeeld f/2.8 of f/16. Dit werkt omgekeerd aan wat je zou verwachten:

– Een *klein getal* (f/2.8) = grote opening = veel licht
– Een *groot getal* (f/16) = kleine opening = weinig licht

Wat doet het diafragma naast licht regelen?

Het diafragma bepaalt naast het licht regelen ook de scherptediepte: hoeveel van je foto scherp is van voor naar achter.

– Grote opening (f/2.8): Wazig achtergrond, mooi voor portretten (‘hoe lager, hoe vager’ Dus hoe lager het f-getal, hoe vager de achtergrond)
– Kleine opening (f/16): Alles scherp, ideaal voor landschappen

Scherptediepte

Scherptediepte is het gebied in je foto dat scherp is, van voor naar achter. Stel je voor dat je een persoon fotografeert: bij een ondiepe scherptediepte is alleen het gezicht van die persoon scherp en is de achtergrond wazig. Bij een grote scherptediepte zijn zowel de persoon als de bomen op de achtergrond allemaal scherp.

Een ondiepe scherptediepte (grote opening, zoals f/2.8) gebruik je wanneer je de aandacht op één specifiek onderwerp wilt vestigen, zoals bij portretten. Een grote scherptediepte (kleine opening, zoals f/16) gebruik je wanneer je wilt dat alles scherp is, bijvoorbeeld bij een landschapsfoto waar je zowel de bloemen vooraan als de bergen ver weg scherp wilt hebben.

De Sluitertijd (Shutter Speed)

De sluitertijd bepaalt hoe lang het licht op de sensor valt. Denk aan een gordijn dat open en dicht gaat voor je camerasensor.

Hoe wordt het aangegeven?

In seconden of breuken daarvan. Bijvoorbeeld 1/1000, 1/250, 1/60, 1″, 5″

Korte tijd (1/1000): Weinig licht, maar bewegende acties worden bevroren

Lange tijd (1″ of langer): Veel licht, maar beweging wordt onscherp

Wat doet het naast licht regelen?

Het bepaalt hoe beweging wordt vastgelegd:

– Snel (1/1000): Sport, vogels in vlucht stilzetten

– Langzaam (1/30 of langer): Stromend water als zijde fotograferen, maar let op: cameratrilling! Dus zet je camera op een statief.

Hun Rol in de Belichtingsdriehoek

Samen met de ISO die ik eerder al heb uitgelegd in een vorige blog, vormen ze een team:

ISO bepaalt de lichtgevoeligheid (maar te hoog = ruis) 

Diafragma bepaalt hoeveel licht er binnenkomt (én scherptediepte) 

Sluitertijd bepaalt hoe lang het licht binnenkomt (én beweging)

Als je één instelling verandert, moet je de andere compenseren om dezelfde belichting te houden. Het is een constante balans tussen deze drie elementen, afhankelijk van wat je wilt fotograferen en welk creatief effect je zoekt

Ik hoop dat ik zo de belichtingsdriehoek op een duidelijk manier heb uitgelegd.

Plaats een reactie